
Concepts and Principles
Estimated reading time: 6 minuten
De auteurs hebben zich het doel voorgenomen om een aantal ideeën over de psychologie van cyber crime te bundelen. Dat is echter niet eenvoudig, vooral ook omdat het niet zo simpel is om cyber crime te definiëren als een overkoepelend containerbegrip. Dat proberen ze in het eerste hoofdstuk van sectie 1 (Introductie): “Creating the Ground Rules: How can Cybercrime be Defined and Governed?” Het begrip gaat over een brede waaier van diefstallen, privé kwesties zoals disputen tussen kopers en verkopers, en kwesties van anti-sociaal gedrag allerhande. De definitie waarmee ze werken wordt “any activity occuring online which has intended negative consequences for others”
Een eerste categorie daarin zijn misdaden die reeds offline bestaan, maar nu gefaciliteerd worden door het internet. Voorbeelden zijn fraude met bankkaarten, diefstal van informatie, blackmail, obsceniteiten, witwassen van geld,… Een tweede categorie zijn nieuwe misdaden, die niet bestonden voor het werken met computers in een netwerk. Voorbeelden zijn hacking, denial of service, verspreiden van malware, …
Een derde categorie komt in het vizier wanneer computergebruikers gaan gebruik maken van online Avatars. Dit kan bijvoorbeeld zorgen voor harassing van iemand online, dat daarna verder zet offline.
Reactie tegen cybercrime kan vanuit de overheid via wetten, vanuit een respons van bedrijven met o.a. een praktische gedragscode, een technische respons of een gebruikers respons.
Doordat het internet groeit qua aantal gebruikers en het aantal uren per gebruiker, kunnen we spreken van een begrip als ‘cybercitizen’. Dat betekent dat er nood is aan een framework van wetten, regels en richtlijnen om orde te houden online.
Een volgende vraag is “Can Forensic Psychology Contribute to Solving the Problem of Cybercrime?”. Dit bepaalt het vraagstuk in Hoofdstuk 2.
Forensische psychologie als begrip is goed gekend bij het brede publiek door televisie series. Maar die leveren een vertekend beeld. De eerste vraag is dus “Wat is Forensische Psychologie ?”. In dit werk wordt gekozen voor de brede definitie die stelt dat “forensic psychology is a combination of legal psychology covering the application of psychological knowledge and methods to the process of law and criminological psychology dealing with the application of psychological theory and method to the understanding (and reduction) of criminal behavior”. Tevens nemen de auteurs aan dat “it will be considered to include any way by which psychology can be of assistance at any stage in the criminal justice process.”
Taken waarbij de forensische psychologie betrokken wordt zijn het assessen van overtreders m.b.t. psychologische disorders, de bestraffing, rehabilitatie en de bijhorende risico assessment. Daarbij horen ook het interviewen van verdachten en het analyseren van ooggetuigenverslagen. En uiteindelijk ook het profilen van overtreders bij criminele onderzoeken.
Hoofdstuk 3 gaat verder met de vraag “Can Theories of Crime be Applied to Cybercriminal Acts ?”.
Theoretische uitleg van misdaden kunnen immers de maatschappij helpen te begrijpen hoe en waarom de misdaad bebeurt. Maar ze helpt ook met het voorspellen van toekomstig crimineel gedrag. Daarnaast biedt het inzicht een basis voor succesvolle rehabilitatie strategieën, alsook preventieve strategieën. Er bestaan verschillende types van theorieën:
- Maatschappelijke theorieën (die misdaad op een maatschappelijk vlak beziet eerder dan individueel),
- Community theorie die stelt dat de misdaad soms niet random gebeurt in de maatschappij,
- Socialisation Influence Theories, die stellen dat psychologie belangrijk is omdat er bijvoorbeeld observational learning aan te pas komt,
- Individual Theories, die stellen dat bepaalde karaktertrekken van de persoon de kans bepalen dat hij of zij een crimineel wordt, en welk soort crimineel.
Dergelijke theorieën kunnen dan (misschien) van toepassing gemaakt worden op cybercrime. Belangrijk daarbij zijn:
- Social Construction of Crime: sommige zaken zijn al misdadig offline, andere zaken zaten offline in een grijze zone, maar zijn sociaal niet aanvaard,
- Biological Theories of Crime: Een vergelijking wordt gemaakt met de oude “wetenschap” van cranologie. Er is enig bewijs dat het merendeel van de cybercriminelen mannen zijn, maar er is erg weinig informatie over hoe biologische theorieën cybercrime verklaren. Het is dus enigszins opgemerkt, maar we weten niet waarom het zo zou zijn,
- Learning Theories: een kandidaat cybercrimineel kan afgeschrikt zijn door de angst voor bestraffing, of door schuldgevoel wanneer hij / zij de gevolgen ziet voor het slachtoffer. Of hij / zij kan wél zich ertoe brengen om de misdaad online te plegen, maar niet om het offline te plegen, zoals bijv. cyberpesten.
- Eysenck’s Theory of crime: hij paste conditioning learning theory toe op op misdaad, en kwam tot het idee dat mensen met meer extraversie, neurotisisme, en psychoses meer kans maken op crimineel gedrag. Deze theorie wordt sterk tegengesproken door zijn collega’s.
- Psychoanalytische theorieën lijken geen vruchtbare bodem voor verklaringen van crimineel gedrag.
- Addiction and Arousal Theory: daar is opgemerkt dat behandeling van de verslaving vaak lijdt tot vermindering / ophouden van crimineel gedrag. Ook zijn er getuigenissen van cybercriminelen dat “they get a thrill” van het plegen van de misdaad.
- Neutralisatie theorie: misdadigers redeneren met verschillende types van argumentatie hun schuldgevoelens weg. Hiervoor is ook enig bewijsmateriaal bij cybercriminelen.
- Bij cybercrime zijn geografische theorieën ook belangrijk: verschillende landen of groepen van landen hebben andere wetten, andere definities van bepaalde types van misdaden. Maar ook het gemak om aan de middelen te geraken om de misdaad te plegen spelen een rol. Bijv. het beschikken over een computer, servers, netwerk, internet.
Sectie 2 gaat in op Internet-specifieke misdaden.
Sectie 3 gaat in op online variaties van offline misdaden
Van deze twee secties vat ik een aantal dingen samen in deze Excelsheet:
Sectie 4 heeft het over misdaden in virtuele werelden.
Dit gaat niet zozeer meer over zuivere misdaad over het internet, maar over misdaden tegen mensen, die o.a. zich voorstellen als avatars. Hoofdstuk 12 stelt zich daarbij de vraag “Crime in Virtual Worlds: Should Victims Feel Distressed ?” Daarbij gaat het over misdaad tav eigendommen, zoals diefstel van bezittingen, maar ook misdaden tegen personen, bijv. in de vorm van hun avatar, tot en met verkrachting, stalking, enz, die zich ook offline kunnen voortzetten. De vraag van politieoptreden en preventief handelen komen daarbij aan bod. Maar er blijken voor anekdotische gegevens te zijn, niet zozeer een grote massa aan empirische gegevens.
Tenslotte gaat Hoofdstuk 13 over “On-Line Governance”: wat is er nodig aan overheid online, wat is er nog meer nodig, hoe komen politieke strekkingen op het toneel, en hoe is “Second Life” daarbij belangrijk geweest in het verleden. Maar ook: is een “Virtual Government” een meerwaarde?”. Of moet de overheid wegblijven uit de Virtuele Wereld? Bijv. omdat het hopeloos is, of zelfs ongewenst?
Vond u deze boekbespreking waardevol? Ontdek dan ook deze gerelateerde artikels voor meer inspiratie en inzichten:
